-
1 aise
aise1 [ez]〈v.〉♦voorbeelden:mettre qn. à l'aise, à son aise • iemand op zijn gemak stellenmal à son aise, à l'aise • niet op zijn gemakse mettre à son aise • het zich gemakkelijk maken, gemakkelijke kleding aantrekkenà votre aise! • zoals u wilt!vous en parlez à votre aise • u heeft makkelijk pratenvous en prenez à votre aise avec les règlements • u neemt het zo nauw niet met de voorschriften————————aise2 [ez]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:¶ être (bien) aise de 〈+ onbepaalde wijs〉 • blij zijn, zich verheugen teêtre (bien) aise que 〈+ aanvoegende wijs〉 • blij zijn, zich verheugen dat1. fgemak, welbehagen, rust2. aisesf pl3. adjtevreden, blij -
2 aisé
aise1 [ez]〈v.〉♦voorbeelden:mettre qn. à l'aise, à son aise • iemand op zijn gemak stellenmal à son aise, à l'aise • niet op zijn gemakse mettre à son aise • het zich gemakkelijk maken, gemakkelijke kleding aantrekkenà votre aise! • zoals u wilt!vous en parlez à votre aise • u heeft makkelijk pratenvous en prenez à votre aise avec les règlements • u neemt het zo nauw niet met de voorschriften————————aise2 [ez]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:¶ être (bien) aise de 〈+ onbepaalde wijs〉 • blij zijn, zich verheugen teêtre (bien) aise que 〈+ aanvoegende wijs〉 • blij zijn, zich verheugen datadj1) gemakkelijk, vlot, ongedwongen2) welgesteld -
3 réjouir
-
4 enchanter
-
5 fête
fête [fet]〈v.〉1 feest ⇒ feestelijkheid, plechtige viering3 naamdag♦voorbeelden:être de la fête • van de partij zijn2 le 11 novembre, fête de l'Armistice • 11 november, gedenkdag van de Wapenstilstandles dimanches et fêtes • (op) zon- en feestdagenla fête des mères, des pères • moeder-, vaderdagfête des morts • Allerzielen, dodendagfête des Rois • Driekoningenfaire fête à qn. • iemand zeer hartelijk ontvangense faire une fête de • zich verheugen opfaire la fête • fuiven, pierewaaientroubler la fête • de vreugde verstorenêtre à la fête • in zijn schik zijnne pas être à la fête • in de moeilijkheden zitten, het zwaar te verduren hebbenêtre en fête • in een feestelijke stemming zijn→ jour1. f1) feest2) feestdag3) naamdag4) plezier, genot2. fêtesf pl -
6 hallali
hallali [aalaalie]〈m.〉♦voorbeelden: -
7 s'enchanter à l'idée de qc.
s'enchanter à l'idée de qc.Dictionnaire français-néerlandais > s'enchanter à l'idée de qc.
-
8 se faire une fête de
se faire une fête de -
9 sonner l'hallali de qn.
sonner l'hallali de qn. -
10 être aise de
être (bien) aise de 〈+ onbepaalde wijs〉blij zijn, zich verheugen te -
11 être aise que
être (bien) aise que 〈+ aanvoegende wijs〉blij zijn, zich verheugen dat -
12 dilater
dilater [dielaatee]♦voorbeelden:→ rate1 uitzetten ⇒ wijder, ruimer worden♦voorbeelden:→ rate1. v1) doen uitzetten, verwijden2) verheugen, verblijden2. se dilaterv1) uitzetten, ruimer worden -
13 promettre
promettre [prommetr]1 beloven ⇒ toezeggen, verzekeren, uitloven♦voorbeelden:〈 schertsend〉 ça promet! • dat belooft wat!♦voorbeelden:v1) beloven, toezeggen2) voorspellen -
14 joie
joie [zĵwaa]〈v.〉♦voorbeelden:mauvaise joie • leedvermaakêtre tout à la joie de … • helemaal vervuld zijn van het idee om …être en joie • vrolijk zijnse faire une joie de • zich erop verheugen (om) tela joie de vivre • de levensvreugdeavec joie! • met alle plezier!, graag!le coeur en joie • vrolijk, in een vrolijke stemmingfvreugde, blijdschap -
15 se faire une joie de
se faire une joie de -
16 se promettre du plaisir de qc.
se promettre du plaisir de qc.Dictionnaire français-néerlandais > se promettre du plaisir de qc.
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский